Het scherm van de communicator
De communicatorinterface wordt ingeschakeld door de klep te openen. Zie
figuur 5.
De toepassingen worden in het midden van het scherm uitgevoerd. De
indicatoren (figuur 8) geven informatie over toepassingen en het systeem. De
opdrachten komen altijd overeen met de vier opdrachttoetsen rechts op het
scherm. De functies van de toetsen Menu, Zoom en Backlight worden
uitgelegd in ”Communicatorfuncties” op pagina 21.
Als de schuifbalk wordt weergegeven, zijn er meer items dan op het scherm
kunnen worden weergegeven. U kunt met de pijltoetsen (omhoog/omlaag) de
overige items op het scherm weergeven.
Opmerking: volg bij
ingebruikname van de
telefooninterface de instructies
van de netwerkexploitant op.
11
©2000 Nokia Mobile Phones. All rights reserved.
Als het selectiekader wordt weergegeven, kunt u items selecteren door het
selectiekader met de pijltoetsen (omhoog/omlaag) te verplaatsen.
Wanneer het zoekveld onderaan het scherm wordt weergegeven, kunt u naar
items zoeken door, met behulp van het toetsenbord, tekst in het zoekveld in te
voeren.
Wanneer het gewenste item is geselecteerd, drukt u op de toets naast de
opdracht die u op het item wilt toepassen, bijvoorbeeld Open.
In de volgende afbeeldingen ziet u voorbeelden van het gebruik van de
communicatorinterface:
Figuur 5
Figuur 6
12
©2000 Nokia Mobile Phones. All rights reserved.
1 Wanneer een opdracht grijs wordt weergegeven, kunt u de opdracht niet
gebruiken. Zie figuur 7.
2 Wanneer er een cursor op een stippellijn wordt weergegeven, kunt u met
het toetsenbord een waarde invoeren. Zie figuur 7.
3 Een pop-up vak. Selecteer een item en druk op OK of Cancel (Annuleren).
Zie figuur 8.
Als een instelling met
ernaast is geselecteerd, kunt u de waarde wijzigen
of een pop-up vak openen door op Change (Wijzigen) te drukken. Zie figuur 8.
Als een instelling met
ernaast is geselecteerd, opent u een nieuw venster
met instellingen door op Change te drukken. Als u op een opdracht drukt met
naast de naam, veranderen de opdrachten.
Indicatoren
Het toepassingspictogram en de toepassingsnaam in het indicatorgebied
geven aan welke toepassing u op dat moment gebruikt.
De pictogrammen die als indicator voor de gespreksstatus en voor IN/UIT
verschijnen, verschillen per toepassing en per situatie. De indicatoren voor
batterijcapaciteit en signaalsterkte zijn gelijk aan de indicatoren die op het
scherm van de telefooninterface worden weergegeven als deze is
ingeschakeld.
Figuur 7
Figuur 8
13
©2000 Nokia Mobile Phones. All rights reserved.
Gespreksstatus
– U voert een telefoongesprek en de handenvrije luidspreker en
microfoon staan aan. Zie ”Stand Handenvrij” op pagina 56.
– Een telefoongesprek waarbij de stand Handenvrij is
uitgeschakeld. De luidspreker en de microfoon zijn tijdelijk
uitgezet.
– Een open dataverbinding. Zie hoofdstuk 9 "Internet" op pagina 81.
– De communicator ontvangt of verzendt een fax. Zie hoofdstuk 7
"Fax" op pagina 67.
– De communicator probeert een infraroodverbinding tot stand te
brengen. Zie hoofdstuk 4 "Software voor computerverbinding"
op pagina 31.
– Er is een infraroodverbinding tot stand gebracht.
– De infraroodverbinding wordt belemmerd.
– De communicator is op een pc aangesloten. Zie hoofdstuk 4
"Software voor computerverbinding" op pagina 31.
– De communicator wordt als een faxmodem gebruikt. Zie
”Faxmodem” op pagina 134.
– De communicator bevindt zich in een speciale werkstand, in dit
geval het profiel voor vergaderingen. Zie ”Instellingen van de
toepassing Telephone” op pagina 60.
– De tijd kan worden aangepast in de toepassing Clock. Zie ”De klok”
op pagina 141.
IN/UIT
– De indicator IN geeft aan dat u een fax, SMS-bericht of mail hebt
ontvangen.
– Het UIT-vak voor documenten bevat berichten die niet zijn
verzonden. Zie ”Communicatorfuncties” op pagina 21.
Toepassingspictogram
Toepassingsnaam
Gespreksstatus
IN/UIT
Batterijcapaciteit en signaalsterkte
14
©2000 Nokia Mobile Phones. All rights reserved.
Batterijcapaciteit
– De batterij is bijna leeg en moet weer worden opgeladen.
– De batterij wordt opgeladen (de balk groeit van leeg naar vol).
Het stekkerpictogram geeft aan dat de communicator op een
externe voedingsbron is aangesloten.
– De batterij is volledig geladen. Er worden vier kolommen
weergegeven.
Signaalsterkte
– De communicator is verbonden met een cellulair netwerk. Als de
vier indicatorkolommen worden weergegeven, is de ontvangst van
het cellulaire signaal goed. Als het signaal zwak is, kan dit worden
verholpen door de antenne uit te schuiven. U kunt proberen om de
ontvangst te verbeteren door de communicator enigszins te
verplaatsen of door de stand Handenvrij te gebruiken.
– De telefooninterface staat aan, maar deze bevindt zich buiten
het gebied dat door het netwerk wordt bestreken.
– De telefooninterface staat uit. De communicator kan geen
gesprekken of berichten verzenden of ontvangen.